dinsdag 16 april 2024

Voortvarendheid komt voor de val


Goed, ik was dus tot het inzicht gekomen dat Heermoes niet alleen maar die gezellige frisgroene pluim is, die uit zichzelf opkomt en de boel welwillend een beetje opvult, als goedkoop groen spul in een duur boeket, maar dat het waarschijnlijk pas tevreden is wanneer er helemaal niets anders meer groeit. Nergens. Ooit. En dat er dus, omdat ik dat ook niet wil, toch een beetje bestreden zal moeten worden.
Roundup of andere gifrotzooi, waarvan mijn buren her en der met boerse stelligheid maar blijven beweren dat dat absoluut geen kwaad kan en dat je er anders echt niet vanaf komt, komt er bij mij niet in, ik volg de theorie dat wanneer je het maar consequent blijft wegplukken de plant op een gegeven moment uitgeput zal raken en verdwijnen. Een theorie die de afgelopen jaren, ondanks zeer regelmatig plukken, nog niet erg heeft bewezen ook maar iets met de werkelijkheid in mijn tuin te maken te hebben, maar die ik toch blijf aanhangen. Ik moest er dit jaar gewoon vroeger bij zijn, besloot ik, en meteen de eerste stengels die de kop opstaken weg trekken.
Volgens dit streng ontmoedigingsbeleid ging ik de eerste dagen van het seizoen dan ook telkens een gebogen rondje door de tuin en plukte met grote voortvarendheid handenvol. Emmers vol. Het gaf een tevreden gevoel, ik was goed en milieuvriendelijk bezig.
Wel vond ik dat de stengels er anders uitzagen dan eerdere jaren. Veel minder stevig aanvoelden ook. Er lagen er ook eigenlijk best al veel verlept op de grond. Het was overduidelijk Heermoes, maar het was roze, in plaats van het vertrouwde groen. En het had niet de gebruikelijke pluim. Wel een soort knopje bovenin, een soort.. ja.. je zou het bijna een bloem kunnen noemen, of een paddenstoeltje.
En nu ik er wat meer op ging letten zag ik dat veel van die roze stengels bij het plukken een klein, gelig wolkje loslieten, uit dat knopje. Een wolkje dat zich dansend mee liet voeren op de wind, zich luchtig uitwaaierend liet verspreiden over mijn tuin.
Kort onderzoek leerde mij dat de eerste stengels die Heermoes omhoog stuurt de bladgroenloze bloeiaren zijn. Die dus sporen meegeven aan de wind en daarna verleppen. En dat ik de vijand met mijn voortvarendheid dus waarschijnlijk vooral een groot plezier had gedaan.

maandag 15 april 2024

Heermoes


Het zou kunnen dat ik het drie jaar geleden, toen ik in totale onwetendheid met deze tuin begon, nog wel een leuk plantje vond, Heermoes. Equisetum Arvense. Paardenstaart. Of Kattenstaart. Akkerpest, Roobol of Unjer. En nog zo wat fraaie benamingen.
Drie jaar geleden, zal ik er eerlijk bij vertellen, startten wij deze tuin met zijn tweeën, mijn vrouw en ik. Maar al snel besloot mijn vrouw haar handen er vanaf te trekken omdat ze geen geduld had met mijn tolerante houding ten opzichte van allerlei spontaan opkomend groen en ze ons destijds al dertig jaar florerend huwelijk niet op het spel wilde zetten. Mijn vrouw verkeerde namelijk niet in totale onwetendheid en trok uit dien hoofde voortvarend allerlei spontaan opkomend groen uit de grond. Waarover ik dan weekhartig sputterde waar dat nou weer voor nodig was. Waarop zij dan weer streng maar rechtvaardig oordeelde dat ‘we’ dat niet wilden hebben, waartegen ik verbolgen protesteerde dat ‘we’ nog altijd met z’n tweeën waren, waarna zij besloot dat we er te verschillende ideeën op na hielden om dit projekt gezamenlijk voort te kunnen zetten. Waarmee het voortaan mijn tuin was.
Het zou zomaar kunnen dat dat toen over Heermoes ging.
Zou zomaar kunnen.
Het zou ook kunnen dat ik het eigenlijk nog steeds wel een leuk plantje vind. Het is niet erg opvallend, het heeft geen protserige bloemen in aanstellerige kleuren, het heeft ook geen groot of mooi gevormd blad maar het is wel een vrolijke, ja, bijna feestelijke groene pluim.
In zijn robuuste soberheid heeft het ook zeker iets oers, dat spreekt mij ook wel aan, iets prehistorisch. Wat ook wel klopt, lees ik, aangezien dit plantje volgens de wetenschap al miljoenen jaren op aarde rondhangt. Het dinosauriërs en ijstijden heeft zien komen en gaan. Waardoor het ontegenzeggelijk iets mythisch krijgt, in mijn ogen in elk geval. Respect.
Het wordt niet echt heel groot, het vult lekker en het doet het altijd. Vraagt geen aandacht. Liever niet zelfs. Laat mij maar lekker wegvallen tegen de achtergrond. Als het niet zo’n ongebreidelde levenslust zou hebben zou je het een bescheiden plantje kunnen noemen.
Maar.
Die ongebreidelde levenslust heeft het dus wel. Zó ongebreideld dat zelfs ik, de teerhartige, die tot nog toe dus zo ongeveer alles dat uit zichzelf opkomt liefdevol omarmde en koesterde, overstag ben gegaan en het te gek vind worden. Het is teveel, het staat overal, het komt overal op, overal tussendoor en tussenin en dwars doorheen, almaar door.
Dus, oer en mythisch of niet, mijn vrouw had bij nader inzien gelijk, dit willen we niet. Inmiddels trek ik het voortvarend de grond uit waar ik het zie. En dat is inmiddels dus overal.

dinsdag 9 april 2024

Eenden


Er zat een eend in de tuin, toen ik er aankwam. Een mannetjeseend. Een woerd, zoals dat dan heet. Tussen de alweer wild om zich heen grijpende braamstruik en de bak met longkruid, akelei en ander spul dat nog een plekje moet krijgen, daar zat hij. Ik zag hem en hij zag mij. Ik probeerde nog voorzichtig en omzichtig te doen, om hem niet te verjagen, want zo ben ik. Ik voel me dan vereerd dat zo’n dier mijn tuin uitkiest, om zich op zijn gemak te voelen. Jaja, wereldvreemd, ik weet het, maar laat me nou maar. Bovendien, dacht ik, eet hij tijdens het aangenaam verpozen nog wat slakken, want met slakken heb ik dat niet, dat ik me vereerd voel dat ze mijn tuin uitkiezen. Slakken zijn de uitzondering op bijna elke regel.
Hoewel eenden ook de nodige schade kunnen aanrichten, heb ik ondervonden. Tuinbonen bijvoorbeeld, of kikkererwten, zijn ze dol op en wippen ze zo uit de grond als je er even niet bij bent om vertederd naar ze te kijken. Maar goed, ik dwaal af.
Net als de eend, die niet zonder meer van mijn goede bedoelingen uit wilde gaan en luid snaterend opvloog. Verontwaardigd, leek het, maar zo klinkt het al snel, bij eenden.
Een voorval van niks, ik was het alweer bijna vergeten toen ik een dik uur later drie eieren aantrof in mijn hooiberg. Eendeneieren. Nou ja, hooiberg is een overtrokken woord. Naast mijn compostbakken heb ik een heuphoog bergje dood gras, dat ik zo in de loop van de tijd uit de grond trek en bewaar, om er in de winter bijvoorbeeld de Gunnera mee af te dekken, tegen de tegenwoordig immer uitblijvende vorst. Of het mondjesmaat aan de composthoop toe te voegen, zoals nu. Of, als het teveel wordt, er plaggen van te draaien, als biologisch afbreekbare erfafscheiding. Enfin, ik dwaal weer af.
Op dat heuphoog bergje dood gras dus, lagen drie eieren. Eendeneieren. In een nauwelijks noemenswaardig kuiltje. Een kuiltje dat waarschijnlijk was ontstaan door drie eieren in een bergje dood gras te leggen. Daar was weinig inspanning aan verloren gegaan.
Ik kon me zo gauw niet herinneren of er nou ook een vrouwtjeseend was opgevlogen toen ik aankwam - hoe heet eigenlijk een vrouwtjeseend? Of heeft die geen aparte naam? En zo nee, waarom niet? - dus.. of ik het broedproces had verstoord. Maar voor ik me daarover schuldig kon voelen herinnerde ik mij ooit ergens te hebben gelezen dat eenden eerst een paar dagen elke dag een of twee eieren leggen en pas gaan broeden als er een hele doos in het nest ligt. Dat ze de boel tot die tijd onbeheerd aan het lot overlaten. Min of meer onbeheerd, denk ik nu, want die mannetjeseend zat natuurlijk op wacht. Voelde ik me toch nog een beetje schuldig. Al besloot ik ook dat het op zijn minst een buitengewoon onhandige plek was om een nest te beginnen, middenin in een van menselijke activiteit bruisende volkstuin, open en bloot op een heuphoog bergje dood gras, als op een presenteerbladje voor de alomtegenwoordige eksters, kauwtjes en andere rovers. Dat is vragen om moeilijkheden. En die hadden ze meteen ook gekregen want één van de drie eieren was al opengehakt of opengebeten, vermoord in elk geval, al zat de dooier er nog in.
Ja, kijk, en dan ga ik me dus betrokken voelen. Verantwoordelijk. Dat worden dan mijn eieren. Mijn eenden. Dan zie ik de pulletjes al bijna schattig en donzig door mijn tuin scharrelen. Dus ik verwijderde het kapotte ei, verschikte wat aan het hooi, dat het er iets minder open en bloot bij lag en hoopte er het beste van. Maar ja, zo’n ekster of zo’n kauwtje is ook niet achterlijk natuurlijk, die weet heus nog wel dat daar meer dan één eitje lag, in dat hooibergje. En inderdaad - ik was er speciaal vóór mijn andere plannen uit voor naar de tuin getrokken - trof ik de volgende ochtend slechts de resten van een feestmaal aan. In de tegenoverliggende tuin zag ik twee eenden rondscharrelen. Of het mijn eenden waren wist ik niet. Of ze net zo teleurgesteld waren als ik, kon ik ook niet zien.