dinsdag 16 april 2024

Voortvarendheid komt voor de val


Goed, ik was dus tot het inzicht gekomen dat Heermoes niet alleen maar die gezellige frisgroene pluim is, die uit zichzelf opkomt en de boel welwillend een beetje opvult, als goedkoop groen spul in een duur boeket, maar dat het waarschijnlijk pas tevreden is wanneer er helemaal niets anders meer groeit. Nergens. Ooit. En dat er dus, omdat ik dat ook niet wil, toch een beetje bestreden zal moeten worden.
Roundup of andere gifrotzooi, waarvan mijn buren her en der met boerse stelligheid maar blijven beweren dat dat absoluut geen kwaad kan en dat je er anders echt niet vanaf komt, komt er bij mij niet in, ik volg de theorie dat wanneer je het maar consequent blijft wegplukken de plant op een gegeven moment uitgeput zal raken en verdwijnen. Een theorie die de afgelopen jaren, ondanks zeer regelmatig plukken, nog niet erg heeft bewezen ook maar iets met de werkelijkheid in mijn tuin te maken te hebben, maar die ik toch blijf aanhangen. Ik moest er dit jaar gewoon vroeger bij zijn, besloot ik, en meteen de eerste stengels die de kop opstaken weg trekken.
Volgens dit streng ontmoedigingsbeleid ging ik de eerste dagen van het seizoen dan ook telkens een gebogen rondje door de tuin en plukte met grote voortvarendheid handenvol. Emmers vol. Het gaf een tevreden gevoel, ik was goed en milieuvriendelijk bezig.
Wel vond ik dat de stengels er anders uitzagen dan eerdere jaren. Veel minder stevig aanvoelden ook. Er lagen er ook eigenlijk best al veel verlept op de grond. Het was overduidelijk Heermoes, maar het was roze, in plaats van het vertrouwde groen. En het had niet de gebruikelijke pluim. Wel een soort knopje bovenin, een soort.. ja.. je zou het bijna een bloem kunnen noemen, of een paddenstoeltje.
En nu ik er wat meer op ging letten zag ik dat veel van die roze stengels bij het plukken een klein, gelig wolkje loslieten, uit dat knopje. Een wolkje dat zich dansend mee liet voeren op de wind, zich luchtig uitwaaierend liet verspreiden over mijn tuin.
Kort onderzoek leerde mij dat de eerste stengels die Heermoes omhoog stuurt de bladgroenloze bloeiaren zijn. Die dus sporen meegeven aan de wind en daarna verleppen. En dat ik de vijand met mijn voortvarendheid dus waarschijnlijk vooral een groot plezier had gedaan.

maandag 15 april 2024

Heermoes


Het zou kunnen dat ik het drie jaar geleden, toen ik in totale onwetendheid met deze tuin begon, nog wel een leuk plantje vond, Heermoes. Equisetum Arvense. Paardenstaart. Of Kattenstaart. Akkerpest, Roobol of Unjer. En nog zo wat fraaie benamingen.
Drie jaar geleden, zal ik er eerlijk bij vertellen, startten wij deze tuin met zijn tweeën, mijn vrouw en ik. Maar al snel besloot mijn vrouw haar handen er vanaf te trekken omdat ze geen geduld had met mijn tolerante houding ten opzichte van allerlei spontaan opkomend groen en ze ons destijds al dertig jaar florerend huwelijk niet op het spel wilde zetten. Mijn vrouw verkeerde namelijk niet in totale onwetendheid en trok uit dien hoofde voortvarend allerlei spontaan opkomend groen uit de grond. Waarover ik dan weekhartig sputterde waar dat nou weer voor nodig was. Waarop zij dan weer streng maar rechtvaardig oordeelde dat ‘we’ dat niet wilden hebben, waartegen ik verbolgen protesteerde dat ‘we’ nog altijd met z’n tweeën waren, waarna zij besloot dat we er te verschillende ideeën op na hielden om dit projekt gezamenlijk voort te kunnen zetten. Waarmee het voortaan mijn tuin was.
Het zou zomaar kunnen dat dat toen over Heermoes ging.
Zou zomaar kunnen.
Het zou ook kunnen dat ik het eigenlijk nog steeds wel een leuk plantje vind. Het is niet erg opvallend, het heeft geen protserige bloemen in aanstellerige kleuren, het heeft ook geen groot of mooi gevormd blad maar het is wel een vrolijke, ja, bijna feestelijke groene pluim.
In zijn robuuste soberheid heeft het ook zeker iets oers, dat spreekt mij ook wel aan, iets prehistorisch. Wat ook wel klopt, lees ik, aangezien dit plantje volgens de wetenschap al miljoenen jaren op aarde rondhangt. Het dinosauriërs en ijstijden heeft zien komen en gaan. Waardoor het ontegenzeggelijk iets mythisch krijgt, in mijn ogen in elk geval. Respect.
Het wordt niet echt heel groot, het vult lekker en het doet het altijd. Vraagt geen aandacht. Liever niet zelfs. Laat mij maar lekker wegvallen tegen de achtergrond. Als het niet zo’n ongebreidelde levenslust zou hebben zou je het een bescheiden plantje kunnen noemen.
Maar.
Die ongebreidelde levenslust heeft het dus wel. Zó ongebreideld dat zelfs ik, de teerhartige, die tot nog toe dus zo ongeveer alles dat uit zichzelf opkomt liefdevol omarmde en koesterde, overstag ben gegaan en het te gek vind worden. Het is teveel, het staat overal, het komt overal op, overal tussendoor en tussenin en dwars doorheen, almaar door.
Dus, oer en mythisch of niet, mijn vrouw had bij nader inzien gelijk, dit willen we niet. Inmiddels trek ik het voortvarend de grond uit waar ik het zie. En dat is inmiddels dus overal.

dinsdag 9 april 2024

Eenden


Er zat een eend in de tuin, toen ik er aankwam. Een mannetjeseend. Een woerd, zoals dat dan heet. Tussen de alweer wild om zich heen grijpende braamstruik en de bak met longkruid, akelei en ander spul dat nog een plekje moet krijgen, daar zat hij. Ik zag hem en hij zag mij. Ik probeerde nog voorzichtig en omzichtig te doen, om hem niet te verjagen, want zo ben ik. Ik voel me dan vereerd dat zo’n dier mijn tuin uitkiest, om zich op zijn gemak te voelen. Jaja, wereldvreemd, ik weet het, maar laat me nou maar. Bovendien, dacht ik, eet hij tijdens het aangenaam verpozen nog wat slakken, want met slakken heb ik dat niet, dat ik me vereerd voel dat ze mijn tuin uitkiezen. Slakken zijn de uitzondering op bijna elke regel.
Hoewel eenden ook de nodige schade kunnen aanrichten, heb ik ondervonden. Tuinbonen bijvoorbeeld, of kikkererwten, zijn ze dol op en wippen ze zo uit de grond als je er even niet bij bent om vertederd naar ze te kijken. Maar goed, ik dwaal af.
Net als de eend, die niet zonder meer van mijn goede bedoelingen uit wilde gaan en luid snaterend opvloog. Verontwaardigd, leek het, maar zo klinkt het al snel, bij eenden.
Een voorval van niks, ik was het alweer bijna vergeten toen ik een dik uur later drie eieren aantrof in mijn hooiberg. Eendeneieren. Nou ja, hooiberg is een overtrokken woord. Naast mijn compostbakken heb ik een heuphoog bergje dood gras, dat ik zo in de loop van de tijd uit de grond trek en bewaar, om er in de winter bijvoorbeeld de Gunnera mee af te dekken, tegen de tegenwoordig immer uitblijvende vorst. Of het mondjesmaat aan de composthoop toe te voegen, zoals nu. Of, als het teveel wordt, er plaggen van te draaien, als biologisch afbreekbare erfafscheiding. Enfin, ik dwaal weer af.
Op dat heuphoog bergje dood gras dus, lagen drie eieren. Eendeneieren. In een nauwelijks noemenswaardig kuiltje. Een kuiltje dat waarschijnlijk was ontstaan door drie eieren in een bergje dood gras te leggen. Daar was weinig inspanning aan verloren gegaan.
Ik kon me zo gauw niet herinneren of er nou ook een vrouwtjeseend was opgevlogen toen ik aankwam - hoe heet eigenlijk een vrouwtjeseend? Of heeft die geen aparte naam? En zo nee, waarom niet? - dus.. of ik het broedproces had verstoord. Maar voor ik me daarover schuldig kon voelen herinnerde ik mij ooit ergens te hebben gelezen dat eenden eerst een paar dagen elke dag een of twee eieren leggen en pas gaan broeden als er een hele doos in het nest ligt. Dat ze de boel tot die tijd onbeheerd aan het lot overlaten. Min of meer onbeheerd, denk ik nu, want die mannetjeseend zat natuurlijk op wacht. Voelde ik me toch nog een beetje schuldig. Al besloot ik ook dat het op zijn minst een buitengewoon onhandige plek was om een nest te beginnen, middenin in een van menselijke activiteit bruisende volkstuin, open en bloot op een heuphoog bergje dood gras, als op een presenteerbladje voor de alomtegenwoordige eksters, kauwtjes en andere rovers. Dat is vragen om moeilijkheden. En die hadden ze meteen ook gekregen want één van de drie eieren was al opengehakt of opengebeten, vermoord in elk geval, al zat de dooier er nog in.
Ja, kijk, en dan ga ik me dus betrokken voelen. Verantwoordelijk. Dat worden dan mijn eieren. Mijn eenden. Dan zie ik de pulletjes al bijna schattig en donzig door mijn tuin scharrelen. Dus ik verwijderde het kapotte ei, verschikte wat aan het hooi, dat het er iets minder open en bloot bij lag en hoopte er het beste van. Maar ja, zo’n ekster of zo’n kauwtje is ook niet achterlijk natuurlijk, die weet heus nog wel dat daar meer dan één eitje lag, in dat hooibergje. En inderdaad - ik was er speciaal vóór mijn andere plannen uit voor naar de tuin getrokken - trof ik de volgende ochtend slechts de resten van een feestmaal aan. In de tegenoverliggende tuin zag ik twee eenden rondscharrelen. Of het mijn eenden waren wist ik niet. Of ze net zo teleurgesteld waren als ik, kon ik ook niet zien.

donderdag 21 maart 2024

De eerste hommel, het bloeiend speenkruid


Altijd eerst een rondje lopen. Dat is een vuistregel die ik las bij Jan Wolkers, in zijn tuindagboek Amstelglorie. Het boek is te dik om nu even snel het letterlijke citaat op te snorren, wat wel leuk geweest zou zijn, maar hij trekt erin van leer tegen zijn nijvere buren die direct na aankomst druk beginnen te schoffelen en te spitten en te harken, zonder acht te slaan op al het moois dat hun tuin elke dag te bieden heeft. De kleine veranderingen, de verschillen met de vorige keer, de sporen die werden achtergelaten door de natuur.
Ik heb het boek met veel plezier gelezen en ik zal niet ontkennen dat ik voor mijn eigen tuin heimelijk het door hem beschreven walhalla voor ogen heb. In elk geval het tomeloos plezier dat hij eraan beleefde en het lyrisch proza dat hij erover schreef. Een mens mag ambities hebben.
Het rondje lopen is daarom ook vaste prik. Even kijken hoe alles erbij staat, wat er al uitloopt of af begint te sterven. Of het al opkomt, kleur krijgt of doorschiet. Of er al aan gevreten is en door wie.
Soms gaat zo’n rondje ongemerkt over in het één of ander klusje dat zich opdringt, soms ook is het zó uitgebreid en duurt het zo lang dat er geen tijd over blijft voor de klusjes waar ik mee van huis ging. Soms eindigt het zelfs in een tuinstoel in de zon met een boek op schoot, waarom niet.
Ook vandaag maak ik het rondje en zie de mooiste dingen in mijn verwilderd paradijs. Het eerste piepkleine, teer groene blaadje aan de berkjes, strooiselroof van een vakantie in eigen land twee jaar geleden. De ribes, als snoeiafval van de stoep geraapt en in een flesje laten wortel trekken, krijgt een donkerroze bloempje. In de smeerwortel, die ik vorig jaar tijdens een wandeling ergens bij Mijdrecht uit de grond stak, zitten de eerste paarse bloemknoppen, mijn favoriete kleur voor de smeerwortel. Dat deze paars zou worden wist ik bij het uitsteken nog niet, dus dat is een gelukkie. Her en der komen de groene punten omhoog van de bolletjes die ik eerder vergeten was in de grond te stoppen, die overwinterden in een mandje in mijn huisje en daar deze weken dan alvast maar begonnen uit te lopen. De harige knoppen aan de peer van de buurvrouw. Een zwarte regenworm die een bovengronds wandelingetje maakt maar dan snel weer een tunneltje in duikt. De eerste hommel, twee kleine vossen die om elkaar heen buitelen en landen op het blauwe druifje. Een valkje vliegt over, met spiedende blik, de groene specht lacht erom in de verte. De roos, de braam, de aalbes, de vuurdoorn. Het bloeiend speenkruid. De miniatuur bloemetjes van groot ereprijs en kleine veldkers. Madeliefjes, paardebloemen, de eerste kievitsbloem. Alles loopt en bot uit, springt opnieuw in het leven. En is van een adembenemende en hoopgevende schoonheid.

woensdag 20 maart 2024

Gunnera


Van de week heb ik mijn Gunnera uitgepakt. Voor de winter bedek ik de afgestorven stompen liefdevol met het eigen dode blad en een berg hooi uit eigen tuin, want hoe stoer de plant mag zijn, hij kan niet tegen de vorst. Het is niet voor niks een exoot tenslotte. Zeker tegen het voorjaar, wanneer de eerste bladeren er stronteigenwijs al weer veel te vroeg aan komen, levert dat verdrietig stemmende taferelen op van in de knop bevroren jong leven en lelijke bruine randen aan geschonden blad voor de rest van het seizoen. Nu waren de weersvoorspellingen vorstvrij voor de komende dagen, de eerste bladeren staken al een tijdje steeds groter door het hooidek heen, als wuivende handen van drenkelingen boven de golven, dus ik achtte de tijd wel rijp hem de ruimte te geven.
Net op tijd zag ik al snel, of misschien zelfs wel een tikkie te laat, want die zware plak nat hooi had al wel voor wat kromme stengels gezorgd en, erger, voor wat zwarte rotplekken hier en daar. Het is moeilijk het helemaal goed te doen. Maar afgezien daarvan zag het er veelbelovend en levenslustig uit. De komende tijd zal ik de weerberichten in de gaten houden om bij het minste geringste alsnog de beschermende hand te bieden en ik hoop dat mijn aandacht niet verslapt want de Gunnera is de trots van mijn tuin, zorgwekkend invasief uitheems of niet. Ik lees, voor het eerst trouwens, dat er zelfs een Europees verbod rust op bezit, handel, kweek, transport en import van de soort, maar dat tempert mijn enthousiasme niet. Zeker niet. Er zijn belangrijker regels die met voeten getreden worden. De verkeersregels, om maar eens iets te noemen. Bovendien lees ik drie zinnen verder de typisch Nederlandse houding ten opzichte van wetten en regels: Heeft u een Gunnera in de tuin, dan mag deze blijven staan. Hij mag zich alleen niet vermeerderen.
Mijn liefde voor de Gunnera begon denk ik in het Haagse Zuiderpark, meer dan dertig jaar geleden, waar er destijds in elk geval een aan de vijver stond. Met enorme bladeren, als paraplu’s zo groot, als parasols zo hoog. Ik kwam daar als kind al vaak langs, het was niet ver van ons huis, ik zat er vlakbij op school, de lagere school, de kinderboerderij was ernaast. En ook later nog geregeld, het zuiderpark bleef op allerlei manieren deel uitmaken van mijn leven.
Maar mijn aandacht werd er dus dertig jaar geleden pas voor het eerst op gevestigd door mijn kersverse vriendin waarmee ik die dag door het Haagse Zuiderpark wandelde, innig gearmd uiteraard. Zij leerde mij die naam, zij wist dat soort dingen, en ik ben hem daarna niet meer vergeten. Ik associeer mijn liefde voor de Gunnera nog altijd met die voor haar die inmiddels mijn vrouw is.
Na die eerste keer zagen wij vaker samen de Gunnera, of Mammoetblad. In parken, kassen en botanische tuinen. En telkens bracht ik dan die eerste keer als bijzonder moment in herinnering en zo werd de Gunnera van lieverlee iets van ons samen.
Voor meer dan één verjaardag kocht ik vanuit die gedachte een Gunnera voor mijn vrouw. De eerste stond een zomer lang in de achtertuin tussen het Groot Hoefblad maar hield het daarna voor gezien, geïntimideerd wellicht door zijn inheemse, niet minder invasieve achterneef. Een ander exemplaar hielden we twee jaar goed in een pot op het terras maar geen pot is groot genoeg voor een plant die nou eenmaal niet voor niets Mammoetblad of Reuzenrabarber wordt genoemd, dus een echt succesvol projekt werd het niet.
De exemplaren die ik nu op de volkstuin naast mijn vijver heb staan zijn afdankertjes van een buurvrouw op het complex. Die had ze twee winters geleden liefdeloos uit de grond gehakt en stond op het punt ze naar de composthoop af te voeren, maar ik mocht ze ook wel hebben, zei ze, toen ze me beteuterd naar de bijna wortelloze kluiten in de berm zag kijken. Siberische rabarber, was het volgens haar. Ik durfde dat, bleu als ik ben, destijds niet al te stellig te bestrijden, maar het was toch echt Gunnera. Gunnera Tinctoria, volgens mij. Maar dat durf ik hier en nu dan weer niet al te stellig te beweren.

zaterdag 16 maart 2024

Sleedoorn, sporkehout en zwarte els


Je kon gratis bomen op komen halen. Een groen initiatief dat meerbomen.nu heette en zich niet per se tot onze gemeente beperkte maar waar de gemeente wel zo’n beetje bij betrokken was, geloof ik. De bomen en struiken die werden uitgedeeld waren namelijk, zo luidde de disclaimer, afkomstig uit gemeentelijke bermen, perken en plantsoenen, waar ze kennelijk in de weg hadden gestaan of te talrijk waren geworden. Het ging om nog heel jonge boompjes die langs deze sympathieke weg van de shredder werden gered en een tweede kans kregen in particuliere tuinen.
Aanvankelijk ging het er nogal officieel aan toe. Je kon je online aanmelden en als je je doopceel had gelicht en had aangegeven hoeveel boompjes je mee dacht te nemen en waar je ze dacht te gaan zetten, kreeg je een QR code waarmee je verzocht werd je binnen een bepaald tijdslot bij de zogenoemde bomenhub te melden. Het kwam beslist nog bekend voor allemaal. En het kwam beslist ook bij me op het maar aan me voorbij te laten gaan allemaal, als het zo moest. Maar ik had mijn zinnen gezet op de sleedoorn, het sporkehout en de zwarte els, die ik op de site tussen de aanbiedingen had zien staan, ik vond het dan ook wel weer een sympathiek initiatief, een stuk minder bewerkelijk ook dan mijn normale methode van strooiselroof en tot mislukken gedoemde zaadwinning, dus ik lichtte braaf mijn doopceel en meldde mij aan voor het bescheiden aantal van drie boompjes. Ik hoopte op sleedoorn, sporkehout en zwarte els, maar daar vroeg het systeem niet naar en daar deed het ook geen uitspraken over.
Er stond al een flink rijtje gratisbomenliefhebbers zag ik, toen ik aan kwam fietsen bij aanvang van mijn tijdslot. Mijn eerste neiging bij het zien van een wachtende rij is vluchten, rechtsomkeert maken, maakt niet uit waar het voor is, al was het gratis bier. Ook nu was dat de aanvechting. Dan maar niet. Rot op. Maar goed. Het was mooi weer, voor het eerst in vele lange maanden van grijze regenval, ik dacht aan mijn sleedoorn, mijn sporkehout en mijn zwarte els en zette even mild als dapper door. Waarna de zelfverbouwde rapen niet zo gaar werden gegeten als voorzien.
Ik werd gekoppeld aan een gemoedelijke dame die me langs alle mogelijkheden leidde die ze stuk voor stuk met evenveel aanstekelijk enthousiasme aanprees. Ik sputterde tegen dat ik me voor drie boompjes had ingeschreven en dat ik dus niet onbescheiden wilde zijn, hoewel ik ook wel had gezien dat er aanhangers vol werden afgevoerd, maar dat vond de vriendelijke dame helemaal niet nodig. Er was ontzettend veel en ik mocht nemen wat ik wilde. Wat bijvoorbeeld te denken van deze aalbes, deze zwarte bes, deze vlier, deze krulwilg? Een Gelderse roos, een framboos, een braam? Esdoorn, lijsterbes, kastanje?
Ik ging me bijna schuldig voelen met mijn karige drie boompjes. Dat ik bij het meeste moest toegeven dat ik dat al had of niet wilde. Dat mijn tuintje nou ook weer niet zó groot was, al had ik inmiddels wel half en half besloten dat ik mijn geluk misschien beter met struiken en bomen kon gaan beproeven dan met sla, tomaten en radijsjes. Knolrapen, lof, schorseneren en prei. Dat dat toch allemaal niet lukte en ik met bomen en struiken waarschijnlijk meer plezier zou oogsten dan met tot de bodem afgekloven rijtjes pril opkomend moestuingroen.
Enfin. Uiteindelijk verliet ik de bomenhub met een flinke bos gemengd hout onder mijn arm, zo blij als een kind.
Eenmaal op de volkstuin wist ik mijn geliefde sleedoorn nog wel te onderscheiden, vanwege de vervaarlijke doornen. Het felbegeerde sporkehout en de diepgewenste zwarte els zal ik pas weten te staan wanneer er blad aan komt.

woensdag 13 maart 2024

Een lullig begin


Ze hebben verdomme mijn perenboom gestolen. Ja, nee, ze hebben hem niet uitgegraven en de zompige, lege kuil voor mij achtergelaten om mijn nek over te breken - wat sommige mensen op dit vredig volkstuincomplex die ik het onverkwikkelijk nieuwtje vertel blijkbaar ook zelfs nog voor mogelijk schijnen te houden - hij stond nog in zijn grijze pot met handig handvat en zelfs het kleurige label er nog aan tegen mijn huisje te wachten tot ik eindelijk eens de tijd nam hem in de grond te zetten.
En dat was dus vandaag. Ik weet heus wel dat dat beter in november kan, omdat de bodem dan nog warm is en de plant dan lekker veel energie kan steken in het aanmaken van wortels, met de perentijd achter de rug, maar dat kwam er steeds niet van en met de kennis van nu had dat arme boompje dan inmiddels een paar maanden met z’n voetjes in het water gestaan, met die eeuwigdurende regen deze winter, wat waarschijnlijk weer tot wortelrot had geleid. Je doet het niet snel goed, met een tuin.
Maar goed, dat maakt nu dus allemaal niet meer uit, want nu hebben ze verdomme mijn perenboom gestolen. Een beetje ongelovig kijk ik naar de plek waar hij van de week nog stond. De Overijsselse kei die in de pot lag, tegen het omwaaien, ligt nu op de kale plek in het gras.
Tegen beter weten in loop ik een rondje over mijn erf. Had ik hem dan toch ergens anders neergezet? Heeft iemand hem misschien zorgzaam in mijn huisje gezet? Is hij evengoed weggewaaid? Onzin natuurlijk, ik wil het niet geloven, maar hij is gewoon gejat.
Wat ik vooral niet wil geloven is dat het iemand van het tuincomplex is geweest. Zijn we hier soms niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden? Zachtaardige natuurliefhebbers waar geen greintje kwaad in steekt? Toch kan ik het ook niet laten op de fiets een inspectieronde langs de andere tuinen te maken, op zoek naar sporen en aanwijzingen.
Een kansloze missie, weet ik van tevoren al, want er zijn zo’n honderd tuinen. En als zo’n perenboompje in de grond staat is het een anonieme stok tussen de andere stokken waarvan ik in elk geval niet kan zeggen of het appels of peren of pruimen zijn. Of hij staat in een afgesloten huisje waar ik hem sowieso niet zie. Nee, ik zal me er bij neer moeten leggen: niet alles is wat het lijkt, en mijn perenboom is weg, een lullig begin van het tuinseizoen.
Blijft over de vraag wie dan zoiets doet? En waarom? Een perenboompje van nauwelijks een meter hoog. Een perenboompje van dertig euro. Een perenboompje waar met veel geluk over een jaar of drie misschien eens een keer één peer aan komt. Ik kan alleen maar hopen dat dat dan een heel vieze peer zal zijn. Met de bittere smaak van schuld en wroeging.

maandag 22 november 2021

Iets prettig gemoedelijks


Wat je er gratis bij krijgt, op de volkstuin, is het sociale praatje. Het praatje over de heg. De spreekwoordelijke heg, want echte heggen zijn er niet veel, op het complex. Praatjes over het weer, de nattigheid, de droogte. De slakken, de rupsen, de hazen. De oogst, de anderen, de toestand in de wereld en waar het toch allemaal heen moet tegenwoordig. En dat komt misschien niet altijd helemaal uit, je hebt er misschien ook wel eens wat minder zin in, of tijd voor, maar het heeft ontegenzeggelijk ook iets prettig gemoedelijks en ik ben er dan ook meestal wel voor te porren.
Vandaag sta ik maar zo’n beetje onverrichterzake rond te kijken in mijn koninkrijkje. Vanwege de aanhoudende nattigheid en bezigheden buitenshuis ben ik een paar dagen niet geweest en ook vandaag is het te zompig om er echt iets te doen. In de verte zie ik echter wel een praatje aan komen lopen, in de vorm van een geheel uit vlekkerig roze opgetrokken oudere dame.
Wat een werk hè? roept ze me toe. Wat een werk. Ze gaat er eens goed voor staan en laat haar blik over mijn tuin glijden.
Tja, antwoord ik min of meer neutraal, ik vind het niet erg. En dat is ook zo. Je kunt het werk noemen, maar voor mij is dat de hele lol van een volkstuin: eindeloos volslagen zinloos bezig zijn aan iets dat nooit af is. Nooit af hoeft.
Ja, dat krijg je als je een paar maanden niet komt. Laat ze er op zalvende toon op volgen.
Wat mij betreft is dit gesprek nu al ontspoord maar volautomatisch schiet ik lafhartig in de verdediging.
Nou, een paar máánden, sputter ik wat bokkig tegen, hopend dat ze mijn onwil opmerkt en doorloopt, hoofdschuddend en afkeurende geluiden makend desnoods, maar dat doet ze natuurlijk niet.
Oh.. nog lánger.. een jáár. De toon is zo mogelijk nog zalvender. Het grote gelijk vergezeld van een omineuze glimlach. Ik ken die toon. Ik ken die glimlach. Ik ben acht jaar oud. Dit is mijn moeder. Ik jok dat ik geen koekje heb gepikt, maar de kruimels op mijn trui verraden me.
Ik zie een grote bende. Eén grote bende. Een wildernis. Komt ze bestraffend op stoom. Je moet spitten. Van vóór naar achter spitten. Dat is de enige manier om van al die troep af te komen. Spitten!
Een tikje confuus, misschien zelfs wel bedremmeld kijk ik om me heen. Mijn tuin. Ik wil helemaal niet spitten. En al helemaal niet van voor naar achter. Ik wil helemaal niet van al die troep af. Ik vind het leuk, die troep. Maar de roze mevrouw duldt geen tegenspraak, ze oreert nog minutenlang door. Ik vind het allang geen leuk praatje meer, hier is niets gemoedelijks aan. Toch doe ik niets anders dan beleefd de lieve vrede bewaren. Ontwijkende antwoorden geven. Nergens tegenin gaan. Ik vraag me af waarom. Want als ze uiteindelijk doorloopt, nogmaals roepend dat ik moet spitten, haar vinger priemend in de lucht, begint het bekende gezeur. Over wat ik allemaal had kunnen zeggen. Had willen zeggen. Had moeten zeggen.

woensdag 4 augustus 2021

Strooiselroof


Je zal het altijd zien. De hele dag dat je door bos en over heide loopt te wandelen kom je niemand tegen, geen hond, geen kip, geen mens, je waant je alleen op de wereld, tót je heel even iets staat te doen waar je geen toeschouwers bij nodig hebt. Dan komt er opeens een medewandelaar de hoek om zeilen. De hoek waarvan je niet gezien had dat die er was of Joost mag weten waar ze dan opeens wel vandaan komen.
Nu denkt u natuurlijk dat ik tegen een boom sta te pissen, en inderdaad, dan gebeurt dat ook heel vaak. Ongemakkelijke situaties levert dat op want ja, je staat toch een beetje voor lul natuurlijk. En je kunt nergens heen zo gauw. Hoe moet je kijken? Waar moet je kijken? Wat denkt zo iemand dat jij staat te doen? Soms loopt zo iemand dezelfde kant op als jij en kom je elkaar verderop weer tegen. Huu.. Ik hou er niet van, maar goed, soms laat de natuur je geen andere keuze.
In dit geval was het iets anders waar ik pottenkijkers bij kreeg, ik stond aan de rand van het bospad een beukje uit te graven. Voor eigen gebruik. In mijn volkstuin leg ik een verzameling boompjes aan die ik tijdens wandelingen uit het bos meeneem. Wederrechtelijk dus. Een gestolen arboretum. Strooiselroof, zoals dat heet, heb ik me ooit laten vertellen. Dat klinkt spannend en dat is het ook, voor een braverik als ik. Laatst hoorde ik dat iemand met dezelfde gewoonte het ‘het verspreiden van biodiversiteit’ noemde, wat inderdaad een positievere toon heeft, maar het blijft toch iets waar iemand anders weleens de wenkbrauwen bij op zou kunnen trekken. Iets waar je niet bij betrapt wilt worden, met je plastic zakje, en je van huis meegebrachte schepje. Iets dat de schijn van vernielzucht om zich heen heeft hangen. Al is dat ook weer reuze relatief allemaal want vanmorgen las in het plaatselijk ochtendblad nog een gedienstig trots artikel over een nieuw aan te leggen testlocatie voor onderzoek naar duurzame wegenbouw, waarvoor als eerste stap op weg naar een CO2 vrije wereld alvast 1900 bomen waren gekapt.
Dus.
En het zwarte beukje waar ik mijn oog nu op had laten vallen was nog maar piepklein en stond zó dicht bij het pad dat het vrijwel zeker gemaaid zou worden, vandaag of morgen.
Dus.
Omzichtig keek ik naar links en naar rechts en nog een keer en toog aan het werk. Ik had mijn boompje nauwelijks los van de grond of ik hoorde een stem achter mij vragen of ik misschien iets aan het zoeken was. Het was me een raadsel waar ze vandaan gekomen was maar daar stond een mevrouw, met een hondje. Een beetje schaapachtig hield ik mijn zakje omhoog. Dat ik een beukje had uitgegraven, voor in de tuin, zei ik zo neutraal mogelijk en hoopte er het beste van. Ach ja, glimlachte de mevrouw al even neutraal, er staan er genoeg. Ze riep haar hondje en liep door.

zaterdag 19 juni 2021

Inzicht


Ik durf het hier nauwelijks op te schrijven, daar begint het al mee. Maar het komt de laatste tijd dus wel eens voor dat mensen, medetuiniers, aan mijn tuin staan en zich daar dan positief over uitlaten. Dat ze mijn zelfgebouwde huisje zo leuk vinden worden en dat mijn tuin er zo aardig bij ligt, met die boompjes en die kunstwerkjes en al die verschillende verhoogde bakken. Speels. Leuk. Eigen. Ik pruttel dan volautomatisch verontschuldigend dat ik er dus geen enkel verstand van heb. Dat ik er niks van weet, dat ik maar wat aanrommel. Wel kijk wat het wordt. Niks bijzonders.
En dat viel mij opeens op, dat ik dat deed. Volautomatisch. Verontschuldigend. Vooral verontschuldigend. En nu ik er bij nadenk doe ik dat wel vaker. Veel vaker, eigenlijk. Wat ik ook doe, wat ik ook maak, wat ik ook schrijf, fotografeer of verbouw.. ik heb er nooit echt verstand van. Ik rommel altijd maar wat aan, kijk altijd wel wat het wordt en niks bijzonders. Pruttelpruttelpruttel.
Het leek mij wel iets van een inzicht. Maar ja.. wie ben ik?